In Jeruzalem woonden
destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde.
Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in
verwarring omdat ieder de apostelen en de andere leerlingen in zijn
eigen taal hoorde spreken. Ze waren buiten zichzelf van verbazing en
zeiden: 'Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? Hoe kan
het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen spreken?
Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en
Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte
en de omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich
hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Kreta en
Arabië – wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods
grote daden.' Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze
aan elkaar: 'Wat heeft dit toch te betekenen?' Maar sommigen zeiden
spottend: 'Ze zullen wel dronken zijn. Zij hebben te veel zoete wijn
gehad!'
Handelingen 2: 5 – 13
De bijbeltekst in deze
uitgave is ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling
© Nederlands
Bijbelgenootschap 2004
Geen opmerkingen:
Een reactie posten