donderdag 1 februari 2018

Achter glas

Mijn 'woestijnervaring' in Westmalle heeft om meer dan één reden een geweldige indruk op me gemaakt. Natuurlijk was daar die bevindelijke ervaring, waarmee God me naar Leeuwarden terug stuurde. Hier, in mijn eigen stad, moet ik als een goed bevloeide tuin zijn, een bron waarvan het water nooit opdroogt. Niet voor mezelf, maar wel om 'te vasten': misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukte bevrijden en ieder juk breken.
Niet om die goed bevloeide tuin voor mezelf te zijn, maar om brood te delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, bekommeren om mijn medemensen. De plek van het kerkgebouw, waar ik zondags ter kerke ga, nodigt uit om met deze opdracht actief bezig te zijn.
Maar tijdens mijn tiendaagse in het Vlaamse dorpje leerde ik ook het land kennen. De Vlaamse mentaliteit. De bescheidenheid, die monniken zo siert, maar die de Nederlands sprekende Belgen ook zo kenmerkt. Dat ze je aanspreken met “u”, een Vlaamse volksaard. Ik snap heel goed waarom een aantal Nederlandse broeders hun eigen stad hebben verlaten en ingeruild voor dit dorpje in de Antwerpse Kempen.
Ik luister de laatste tijd vaak naar de cd Achter Glas van Boudewijn de Groot. En ik hoor regelmatig het Belgische land voorbij komen. Zoals natuurlijk in Het Regent In Antwerpen. Maar ook in Het Meisje En Het Blauwe Meer: de hoge Gentse toren, alle Vlaamse wegen, 'mijn lief dacht aan haar Vlaanderenland'.
Of neem opener Heemsteedse Dreef. “In België reed ik door dorpen en steden (…), ik hou van dat land, al wil ik er niet sterven het is het decor van liederen die ik schreef, maar ik kan er niet wonen en zeker niet leven”.
Dat wonen en leven zou ik er wel kunnen. Ik ben dan ook niet zo gebonden aan Heemstede. Wel ben ik voorlopig gehecht aan Leeuwarden. Hier heb ik nog een opdracht te vervullen. Een taak af te maken, gedreven vanuit de profetie van Jesaja.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten