dinsdag 1 januari 2019

Nieuwjaarsdag 2019

Wie vertoeft in de schùilplaats des Allerhóogsten, *
vernacht in de schaduw van de Almáchtige

en zegt tot de Heer: 'Mijn tòevlucht, mijn stérkte, *
mijn God op wie ik mij verláat.'

Want Hij is het die u bewaart
voor de strik van de vógĕlvanger, *
bewaart voor de gruwelijke pést.

Met zijn wieken zal Hij u dekken,
gij vindt onder zijn vlèugelen tóevlucht. *
Een schild, een rondas is zijn tróuw.

Gij hoeft nimmer te duchten
de verschikking der nácht, *
de pijl die vliegt overdág,

de pest die wàart in het dónker, *
de moordende steek van de míddag.

Zouden duizend vallen aan uw zijde,
tienduizend aan uw rechterhánd, *
tot u zal het niet náderen.

Houd gij slechts uw ògen gerícht: *
gij ontwaart dat de bozen hun stráf treft.

Gij kent de Hèer als de tóevlucht, *
de Allerhoogste weet gij uw schútse.

Zo vermag u geen ónhĕil te trèffen, *
geen plaag zal naderen uw tént;

u aangaande gebiedt Hij zijn éngelen *
om u, waar gij ook gaat, te bewáren;

zij zullen op de hànden u drágen, *
dat gij niet uw voet aan een stéen stoot;

treden zult gij op lèeuw en op ádder, *
leeuwenwelp vertrapt gij en sláng.

<<Bij Mij bergt hij zich, Ìk stel hem véilig, *
hoog hef Ik hem: hij kent mijn náam;

zijn aanroep zal Ik verhoren,
Ik ben mèt hem in de nóod, *
bevrijd hem, herstel hem in ere.

Met lengte van dàgen zal Ik hem verzádigen, *
Ik doe hem aanschouwen mijn héil.>>

Eer zij de hèerlijkheid Góds: *
Vader, Zòon en heilige Géest.

Zo was het in den beginne,
zo zij het thàns en voor immer; *
tot in de èeuwen der eeuwen. Ámen.

Uit: Het boek der psalmen / uit het Hebreeuws vert. door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der Zeyde ; getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzer monniken ; Katholieke Bijbelstichting
© tekst: 1972 dr. I.G.M. Gerhardt/dr. M.H. Van der Zeyde, vierde verbeterde druk 1997

Geen opmerkingen:

Een reactie posten