(58) [1] Iemand
die zich nieuw aanmeldt voor de monastieke levenswijze wordt niet
zomaar binnengelaten. [2] Maar zoals de Apostel zegt: Onderzoek de
geesten, om te zien of ze wel van God komen. [3] Als de
nieuwkomer aan de poort blijft kloppen en vier of vijf dagen lang
alle tegenwerking en bezwaren tegen zijn toelating geduldig blijkt te
verdragen en toch volhardt in zijn verzoek, [4], dan geeft men hem
toestemming binnen te komen. Een paar dagen verblijft hij dan in de
ruimte van de gasten.
[5] Daarna wordt hij
onderricht in de ruimte waar de novicen studeren, eten en slapen, [6]
onder toezicht van een oudere monnik die het vermogen heeft zielen te
winnen. Deze let goed op hem [7] en onderzoekt of zo iemand werkelijk
God zoekt en of hij de juiste houding toont ten aanzien van het werk
Gods, de gehoorzaamheid en de vernederingen. Men schetst hem van
tevoren hoe lastig en bezwaarlijk de weg is waarlangs men gaat naar
God.
[9] Als hij dan de
standvastigheid belooft, leest men hem na verloop van twee maanden
deze Regel integraal voor. [10] Daarbij krijgt hij het volgende te
horen: 'Hier heb je de wet waaronder je wilt dienen. Kun je dat niet,
ga dan heen in vrijheid.' [11] Als hij nog standhoudt, brengt men hem
naar de genoemde noviceruimte, waar zijn geduld opnieuw op de proef
wordt gesteld. [12] Na verloop van zes maanden wordt hem de Regel
weer voorgelezen, zodat hij weet wat hem te wachten staat. [13] Houdt
hij nog altijd stand, dan wordt hem de Regel na vier maanden nogmaals
voorgelezen.
[14] Als hij na
zorgvuldige overweging belooft dat hij zich overal aan zal houden en
alles wat hij opgedragen krijgt in acht zal nemen, dan pas wordt hij
opgenomen in de gemeenschap. [15] Hij beseft daarbij dat het hem
vanaf die dag, bij de wet van de Regel, niet meer vrijstaat het
klooster te verlaten [16] of het juk van de Regel af te schudden:
voordien heeft hij alle tijd gehad om erover na te denken, met de
keus dit juk te weigeren dan wel op zich te nemen.
[17] Voor zijn intrede
legt hij in de gebedsruimte in aanwezigheid van allen de geloften af
van standvastigheid, monastiek levensgedrag en gehoorzaamheid, [18]
ten overstaan van God en zijn heiligen. Als hij ooit in strijd daarmee
handelt, weet hij zich veroordeeld door Degene die hij bespot. [19]
Van deze gelofte maakt hij een formeel verzoek, ten name van de
heiligen van wie er ter plekke relikwieën zijn, en de abt van dat
moment. [20] Dit verzoek schrijft hij met eigen hand, of als hij niet
kan schrijven vraagt hij een ander dat te doen, waarna de novice
ondertekent. Hij legt het verzoek eigenhandig op het altaar. [21]
Terwijl hij dit doet, zet de novice meteen het vers in: Neem mij
op, Heer, volgens uw woord, en ik zal leven. Beschaam mij niet in mijn
vertrouwen! [22] Dit vers wordt door de hele gemeenschap driemaal
hernomen, met daarna een Eer aan de Vader. [23] De
broeder-novice werpt zich vervolgens bij ieder afzonderlijk aan de
voeten en vraagt om voor hem te bidden. Vanaf die dag geldt hij als
lid van de gemeenschap.
[24] Als hij bezittingen
heeft, verdeelt hij ze van tevoren onder de armen of draagt hij ze
officieel als gift over aan het klooster, zonder iets voor zichzelf
te houden. [25] Want hij weet: vanaf die dag is hij zelfs over zijn
eigen lichaam niet meer de baas. [26] In de gebedsruimte doet hij
meteen de kleren uit die hij draagt en trekt hij de kleding van het
klooster aan. [27] Die uitgedane kleding worden in bewaring gelegd in
de klerenkamer. [28] Als hij dan later ooit gehoor zou geven aan de
ingeving van de duivel om het klooster te verlaten – God verhoede
het –, kan men hem de kloosterkleding uitdoen voordat men hem de
deur uitzet. [29] Zijn formele verzoek echter, dat door de abt van
het altaar is gehaald, krijgt hij niet terug. Dat blijft in het
klooster bewaard.
Uit: De regel van
Benedictus, onder redactie van Krijn Pansters en Guerric Aerden osco
© 2014 uitgeverij DAMON Budel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten