Hoe verblijd was ik toen
zij mij zéiden : *
'Wij gaan op naar het
huis van de Héer.'
Zo staan dan nu onze
vóeten *
in uw poorten, Jerúzalem,
–
Jeruzalem, gij, gebouwd
als een stád *
tot hechte éenhěid
gevoegd.
Het is daarheen dat
opgaan de stámmen, *
de stammen van Hem, van
Jahwé:
voorschrift voor Israël
dít, – *
dat zij loven de naam van
de Héer.
Daar zijn ook de zetels
gezet ten geríchte, *
de zetels van Davids
húis.
Vrede vraagt over
Jerúzalem, *
rust voor wie u bemínnen;
er zij vrede binnen uw
múur, *
en in uw burchten zij
rúst.
Om mijn broeders en om
wie mij ná zijn *
laat mij spreken: 'Vrede
over ú!'
Om het huis van de Heer
onze Gód *
vraag ik dat gij gezegěnd
moogt zijn.
er zij de hèerlijkheid
Góds: *
Vader, Zòon en heilige
Géest.
.
Zo was het in den
beginne,
zo zij het thàns en voor
immer; *
tot in de èeuwen der
eeuwen. Ámen.
Uit: Het boek der psalmen
/ uit het Hebreeuws vert. door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der
Zeyde ; getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzer monniken ;
Katholieke Bijbelstichting
(C) tekst: 1972 dr. I.G.M. Gerhardt/dr. M.H. Van der Zeyde, vierde verbeterde druk 1997
(C) tekst: 1972 dr. I.G.M. Gerhardt/dr. M.H. Van der Zeyde, vierde verbeterde druk 1997
Geen opmerkingen:
Een reactie posten