Mijn 'woestijnervaring'
in Westmalle heeft om meer dan één reden een geweldige indruk op me
gemaakt. Natuurlijk was daar die bevindelijke ervaring, waarmee God
me naar Leeuwarden terug stuurde. Hier, in mijn eigen stad, moet ik
als een goed bevloeide tuin zijn, een bron waarvan het water nooit
opdroogt. Niet voor mezelf, maar wel om 'te vasten': misdadige
ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukte
bevrijden en ieder juk breken.
Niet om die goed
bevloeide tuin voor mezelf te zijn, maar om brood te delen met de
hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die
naakt rondloopt, bekommeren om mijn medemensen. De plek van het
kerkgebouw, waar ik zondags ter kerke ga, nodigt uit om met deze
opdracht actief bezig te zijn.
Maar tijdens mijn
tiendaagse in het Vlaamse dorpje leerde ik ook het land kennen. De
Vlaamse mentaliteit. De bescheidenheid, die monniken zo siert, maar
die de Nederlands sprekende Belgen ook zo kenmerkt. Dat ze je
aanspreken met “u”, een Vlaamse volksaard. Ik snap heel goed
waarom een aantal Nederlandse broeders hun eigen stad hebben verlaten
en ingeruild voor dit dorpje in de Antwerpse Kempen.
Ik luister de laatste
tijd vaak naar de cd Achter Glas van Boudewijn de Groot. En ik hoor
regelmatig het Belgische land voorbij komen. Zoals natuurlijk in Het
Regent In Antwerpen. Maar ook in Het Meisje En Het Blauwe Meer: de
hoge Gentse toren, alle Vlaamse wegen, 'mijn lief dacht aan haar
Vlaanderenland'.
Of neem opener
Heemsteedse Dreef. “In België reed ik door dorpen en steden (…),
ik hou van dat land, al wil ik er niet sterven het is het decor van
liederen die ik schreef, maar ik kan er niet wonen en zeker niet
leven”.
Dat wonen en leven zou ik
er wel kunnen. Ik ben dan ook niet zo gebonden aan Heemstede. Wel ben
ik voorlopig gehecht aan Leeuwarden. Hier heb ik nog een opdracht te
vervullen. Een taak af te maken, gedreven vanuit de profetie van
Jesaja.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten