Wie vertoeft in de
schùilplaats des Allerhóogsten, *
vernacht in de schaduw
van de Almáchtige
en zegt tot de Heer:
'Mijn tòevlucht, mijn stérkte, *
mijn God op wie ik mij
verláat.'
Want Hij is het die u
bewaart
voor de strik van de
vógĕlvanger, *
bewaart voor de
gruwelijke pést.
Met zijn wieken zal Hij u
dekken,
gij vindt onder zijn
vlèugelen tóevlucht. *
Een schild, een rondas is
zijn tróuw.
Gij hoeft nimmer te
duchten
de verschikking der
nácht, *
de pijl die vliegt
overdág,
de pest die wàart in het
dónker, *
de moordende steek van de
míddag.
Zouden duizend vallen aan
uw zijde,
tienduizend aan uw
rechterhánd, *
tot u zal het niet
náderen.
Houd gij slechts uw ògen
gerícht: *
gij ontwaart dat de bozen
hun stráf treft.
Gij kent de Hèer als de
tóevlucht, *
de Allerhoogste weet gij
uw schútse.
Zo vermag u geen ónhĕil
te trèffen, *
geen plaag zal naderen uw
tént;
u aangaande gebiedt Hij
zijn éngelen *
om u, waar gij ook gaat,
te bewáren;
zij zullen op de hànden
u drágen, *
dat gij niet uw voet aan
een stéen stoot;
treden zult gij op lèeuw
en op ádder, *
leeuwenwelp vertrapt gij
en sláng.
<<Bij Mij bergt hij
zich, Ìk stel hem véilig, *
hoog hef Ik hem: hij kent
mijn náam;
zijn aanroep zal Ik
verhoren,
Ik ben mèt hem in de
nóod, *
bevrijd hem, herstel hem
in ere.
Met lengte van dàgen zal
Ik hem verzádigen, *
Ik doe hem aanschouwen
mijn héil.>>
Eer zij de hèerlijkheid
Góds: *
Vader, Zòon en heilige
Géest.
Zo was het in den
beginne,
zo zij het thàns en voor
immer; *
tot in de èeuwen der
eeuwen. Ámen.
Uit: Het boek der psalmen
/ uit het Hebreeuws vert. door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der
Zeyde ; getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzer monniken ;
Katholieke Bijbelstichting
© tekst: 1972 dr. I.G.M.
Gerhardt/dr. M.H. Van der Zeyde, vierde verbeterde druk 1997
Geen opmerkingen:
Een reactie posten