Loof, mijn zìel, de
Héer, *
heel mijn hart zijn
heilige náam.
Loof, mijn zìel, de
Héer, *
vergeet nimmer al wat Hij
gedáan heeft.
Hij die vergèeft wat gij
hebt misdréven, *
Hij die geneest al waar
ge aan kránk gaat,
Hij die verlost van de
gròeve uw leven, *
Hij die u kroont met
genade en erbármen,
Hij die uw jaren
overstèlpt met zijn gáven, *
dat uw jeugd als een
adelaar herrijst.
Gerèchtigheid schept
Hij, de Héer, *
doet recht aan elk die
verdrúkt wordt;
Hij deed Mòzes kennen
zijn wégen, *
de kinderen Israëls zijn
dáden.
Barmhàrtig de Heer en
genádig, *
lankmoedig, rijk aan
ontférming;
niet zal voor ìmmer Hij
twisten, *
niet blijft voor eeuwig
Hij tóornen.
Niet naar onze zónděn
maakt Hij het met óns, *
niet naar onze schulden
behándělt Hij ons:
zo hoog als de hèmel is
boven de áarde *
welft zich zijn genade
over wie Hem wil vrézen;
zo ver de zonsòpgang is
van de ávond, *
doet Hij verre van ons
hetgeen wij misdéden.
Een vader zich over zijn
kìnderen ontférmend *
zo ontfermt zich de Heer
over wie Hem wil vrézen:
Hij immers wèet van ons
máaksel, *
Hij gedenkt dat wij stóf
zijn.
Want de mens – als gràs
zijn zijn dágen, *
hij bloeit als de bloem
op het véld;
gaat de wìnd erover –
verdwénen, *
en de plek heeft geen
wéer měer van hem.
Maar de goedheid des
Hèren, zij blijft: *
zij is eeuwig met wie Hem
vrézen;
zijn gerechtigheid blijft
het deel
van de kìnderen hunner
kínderen, *
van wie trouw zijn aan
zijn verbónd,
zijn òpdrachten immer
gedáchtig, *
gezind die gehóorzăam
te zijn.
De Heer gondde zijn tròon
in de hémel, *
als koning beheerst Hij
het ál.
Looft de Heer, gij zijn
engelen,
sterke strìjders,
volvoerend zijn wóord, *
gij die zijn bevelen
moogt hóren;
looft de Heer, al zijn
hèmele scháren, *
gij dienaren, volvoerend
zijn wíl.
Looft de Heer, alle zijn
werken,
allerwègen waar Hij
regéert. *
Loof de Heer, mijn zíel!
Eer zij de hèerlijkheid
Góds: *
Vader, Zòon en heilige
Géest.
Zo was het in den
beginne,
zo zij het thàns en voor
immer; *
tot in de èeuwen der
eeuwen. Ámen.
Uit: Het boek der psalmen
/ uit het Hebreeuws vert. door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der
Zeyde ; getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzer monniken ;
Katholieke Bijbelstichting
© tekst: 1972 dr. I.G.M. Gerhardt/dr.
M.H. Van der Zeyde, vierde verbeterde druk 1997